Van Bot tot Boek

in vogelvlucht


De mens en zijn tekens

Ons schrift heeft een lange ontwikkeling doorgemaakt. De letters en cijfers die wij nu gebruiken hebben een geschiedenis van tienduizenden jaren. Het begint bij de oudste tekens, die de oermens maakte en het eindigt bij onze beschrijving van de Hoogdruk.

Wandschilderingen

De oermens maakte tekeningen om iets vast te leggen voor langere tijd dan mogelijk is door het gesproken woord. Lid van een samenleving is de mens pas als hij deelneemt aan communicatie- en informatie-uitwisseling door spreken, schrijven, muziek, gebarentaal, dans en andere vormen van communicatie. Wij herkennen nu nog enkele overblijfselen van die oeroude communicatie-middelen in b.v. de handdruk, het schouderophalen, het hoofdschudden, de tatoeage e.d. ook zijn er oeroude botten gevonden met ingekerfde tekens.

Het schrift

Mysterieuze tekens uit de oertijden ontwikkelden zich langzamerhand tot het schrift. Dat gebeurde in verschillende landen, volken en op verschillende wijze. Oude culturen gebruikten het beeldschrift. Dat bestond uit pictogrammen, afbeeldingen of voorstellingen van iets en ideogrammen, die gedachten of gedachtenreeksen voorstelden.

Sumeriërs

De Sumeriërs gebruikten een beeldschrift, dat oorspronkelijk pictogrammen in afkortingen weergeeft. Deze beeldtekens draaiden rond 3.000 v. Chr. een kwartslag en werden zo abstracte klanktekens. Toen die met een driehoekige griffel in de klei werden gedrukt ontstond het spijkerschrift.

Babyloniërs

De Babyloniërs namen het spijkerschrift over van de Sumeriërs. De oorspronkelijke pictogrammen werden zo vereenvoudigd dat ze met rechte lijnen (spijkers) en driehoeken (spijkerkoppen) konden worden weergegeven. De Babyloniërs schreven met een driehoekig uitlopende stift op kleitabletten.

Egypte

Het oudste Egyptische schrift was beeldschrift, dat bestond uit hiërogliefen. Om sneller te kunnen schrijven kwam later een eenvoudiger vorm van de hiërogliefen in gebruik. Het was een lopend schrift, hiëratisch schrift genoemd.

Ontstaan van het alfabet

De fonetische schrijfwijze, waarbij lettertekens geen beelden, maar klanken voorstellen, hebben we te danken aan de invloed van de Indogermanen op de cultuurgeschiedenis. Daartoe behoorden o.a. de Feniciërs. De Grieken namen deze schrijfwijze over en gaven haar weer door aan de Romeinen. Zo zien we dat de Romeinse lettertekens model hebben gestaan voor ons moderne alfabet.

Van pen tot pers

De ontwikkeling van het schrift ging door in de Middeleeuwen. Het gaat hierbij vooral om de productie van boeken. De monniken en kloosters speelden daarbij een belangrijke rol, want het overschrijven van boeken stond aanvankelijk geheel in dienst van de kerk. De monniken schreven met een kunstig gesneden ganzeveer op perkament. Dat is de gedroogde en zorgvuldig bewerkte huid van kalveren of schapen. Kleurstoffen voor het versieren van de letters vond men in de natuur. Toen de vraag naar boeken steeds groter werd, moest men omzien naar een ander en sneller systeem van boekproductie. De tijd was rijp voor de boekdrukkunst.

De boekdrukkunst

De techniek van Hoogdruk is heel oud. Al in de achtste eeuw werd een systeem van drukken ontwikkeld, waarbij hele pagina's in reliëf in hout werden uitgesneden. Met inkt besmeerd werden ze dan op een vel papier gedrukt. Dat waren de zogenaamde "blokboeken".

Gutenberg

Johann Gutenberg uit Mainz wordt gezien als de uitvinder van het drukken met losse loden letters. Hij was in staat om onder meer de bijbel te drukken.

Losse loden letters

Het grootste probleem bij het boekdrukken was het verkrijgen van letters. Die werden gemaakt door "lettersnijders". Ze sneden de letters eerst in hard metaal en sloegen deze stempels daarna in het zachtere koper. Door de ontstane letterholten vol te gieten met vloeibaar lood ontstonden de letterstaafjes. Daarmee kon worden gezet en gedrukt.

Handzetten

Bij deze techniek worden loden staafjes, waarop, in spiegelbeeld, de letter is aangebracht, in de zethaak tot regels verwerkt, b.v. voor een boekpagina of kranten-bericht. Ook zijn er loden staafjes met leestekens en met "wit" (niets) voor de spaties (tussenruimten) tussen de woorden. Van deze regels kunnen dan op een drukpers afdrukken worden gemaakt. Met de hand verzamelt de zetter de letters, leestekens en het "wit" in de zethaak tot regels.

Die regels worden van de zethaak overgebracht op een galei, waar ze met een touwtje worden samengebonden tot een pagina. Om te zien of er fouten in de tekst zijn gemaakt, wordt het zetsel op een met de hand bediende proefpers geplaatst en een proefdruk gemaakt.

Drukkerijen

Een in Antwerpen wonende drukker Christoffel Plantijn (1514 - 1589) werkte in de begintijd van de boekdrukkunst. De uitvoering en verzorging van zijn drukwerk stonden hoog aangeschreven. Hij gebruikte fraaie letters, zoals b.v. de Garamont en hij werkte samen met goede illustrators.

Schroefpers

De eerste drukpersen waren van hout. Van deze oude persen bestaan er in ons land nog slechts zeven. Omdat de pers niet stabiel is worden vier pagina's van een boek in twee drukgangen op het papier gedrukt.

Hoogdruk

Het principe van Hoogdruk is, dat op een met inkt ingerolde drukvorm een vel papier wordt gedrukt, waardoor een leesbare afdruk van de spiegelbeeldige drukvorm op papier ontstaat.

Drukken

Het met inkt inrollen van de drukvorm moet gelijkmatig gebeuren. Daarom wordt de drukinkt, die zich in de inktbak bevindt, door rollen over het zetsel verdeeld. Ook het aandrukken van het papier moet gelijkmatig gebeuren.

Drukinkt

Eeuwenlang maakten de drukkers zelf hun zwarte drukinkt. Grondstoffen waren vernis en roet. Om brandgevaar en overlast te voorkomen gebeurde dit in het open veld. Voor vernis was de basis lijnolie. Samen met oud droog brood en uien werd dit boven een vuur in een ketel gekookt. Nadat de ketel vlam vatte werd die afgedekt. Als de vloeistof lijmachtig werd was de vernis klaar. Om roet te maken werd een ketel gevuld met stukken hars en boven een vuur geplaatst. Daarboven plaatste men een tent van geweven stof en papier. De roetende walm hechtte zich aan de binnenkant van de tent. Als het hars was verbrand haalde men de ketel weg en sloeg aan de buitenkant tegen de tent. Het roet werd zorgvuldig opgeveegd en gemengd met de vernis. Drukken maar!

Kniehevelpers

De gietijzeren Krause Kniehevelpers uit 1850 dankt zijn naam aan het feit, dat bij het aantrekken van de hefboom de vier scheefstaande staven boven degel recht worden getrokken, zoals een knie het been strekt. Met deze stabiele gietijzeren pers kan het vel papier in èèn keer bedrukt worden. De Kniehevelpers was de voorloper van de Degelpers.

Degelpersen

Degelpersen worden gebruikt voor klein drukwerk, zoals visitekaartjes, briefpapier e.d. U ziet drie Trapdegelpersen en twee electrische Heidelberger degelpersen.

Stopcilinderpersen

De met de hand aangedreven Proefpers en de RapidSnelpers worden gebruikt voor het bedrukken van grote vellen papier. Na elke omwenteling waarin het vel wordt bedrukt stopt de cilinder zodat een volgend vel kan worden ingelegd. Deze snelpers werd vroeger aangedreven met de hand en daarna met een stoommachine of gasmotor. De Mercedes-stopcilinderpers is uitgerust met een luchtcom- pressor. De zuiglucht wordt gebruikt om het papier op de inlegtafel te schuiven.

Vouwen en vergaren

De drukkerij levert de bedrukte vellen in plano (ongevouwen) aan de binderij. Op een vel papier staan, als voorbeeld, in totaal 16 pagina's voor een boek afgedrukt: 8 pagina's aan weerszijden. Moet een boek met b.v. 96 pagina's worden gemaakt, dan zijn daarvoor 6 vellen nodig, waarop 6 x 16 = 96 pagina's staan afgedrukt. Elk vel moet nu zo worden gevouwen dat er een boekje (ka- tern) ontstaat met 16 achtereenvolgende bladzijden van het boek. Dat gebeurde met de hand en later met een vouwmachine.

Naaien

Nadat de katerns in bundels van zes op volgorde zijn verzameld, begint het naaien. Dit gebeurt tegenwoordig au- tomatisch met een naaimachine, vroeger was dat handwerk. De draden worden op een aantal plaatsen in de vouw van de katerns genaaid. Alle 6 bij elkaar behorende katerns worden één voor één genaaid, maar aan het eind door een draad met elkaar verbonden. Dat stapeltje katerns vormt dus samen een boek. Vroeger werden de boeken met de hand genaaid op een "naaibank".

Persen

Zijn op deze wijze een aantal boeken genaaid, dan worden ze onder een pletpers stijf op elkaar gedrukt. Alle lucht tussen de bladzijden wordt weggeperst en er ontstaat een stevig pak papier.

Boekomslag

Als laatste moet nu nog een omslag om het boek worden gemaakt. Deze omslagen worden door de drukkerij bedrukt geleverd. Ze worden met lijm om het boek bevestigd. Gaat het hierbij om het zogenaamde "slappe" omslag, dan heet dat "brocheren" en het boek is dus gebrocheerd. Moet echter een harde omslag om het boek worden gelegd dan heet dat "inbinden".

Snijden

Met een snijmachine wordt aan drie kanten een stukje van het boek afgesneden, waardoor de bladzijden alle even groot worden. Er staan twee snijmachines. De "bordschaar" wordt gebruikt voor het handmatig snijden van grote vellen, voornamelijk karton. Met de kleine snijmachine worden vellen en gevouwen katerns op maat gesneden.

Lijmen

Vanaf ± 1930 wordt het Pocketboek gemaakt. Die boeken zijn niet gebonden met garen. De katerns worden in de rug losgesneden. De stapel losse pagina's die nu is ontstaan wordt bij elkaar gehouden door een lijmlaagje.